-
In 15000 werden er grotschilderingen in Frankrijk gemaakt. Ze werden door jagers / verzamelaars getekent. Er stond een paard en een bizon op. Daarmee bedoelen ze denk ik de jacht mee. Op 8 sep 1940 werd de grot ontdekt door Marcel Ravidat.
-
De stijging van de temperatuur had tot gevolg dat de planten en dieren veranderden. In Nederland ontstond eerst een toendralandschap van mos, gras en lage struiken. De temperatuur bleef stijgen en de toendra's verdwenen. Na 6000 v.C. smolt het landijs en werd de Noordzee gevuld.
-
Het oudste huisdier is een hond. Al voor 11000 v.C. temden jagers-verzamelaars in Amerika en in Oost-Azië wolven en maakten er honden van. Dit gebeurde, omdat de hond goed was bij de jacht. Vanaf de landbouwrevolutie begonnen mensen schapen, geiten en varkens te houden. Zo kwam ook de veeteelt.
-
De landbouw was een langzame ontwikkeling, maar er veranderde zoveel in het leven van mensen dat het een revolutie wordt genoemd. Tijdens de landbouwrevolutie gingen mensen leven in een landbouwsamenleving. Bij zo'n samenleving produceren ze zelf voedsel door middel van de akkerbouw en veeteelt. Er ontstonden ook verschillen in macht en aanzien. Er was nog een verandering 'de manier van wonen'. Boeren gingen op een vaste plaats wonen en jagers trokken nog steeds rond.
-
De landbouw ontstond in 10000 v.c. in het Midden Oosten. Doordat ze rond trokken werd de landbouw verder verspreidt. De landbouw werd verspreid over Azië, Europa en Afrika. Daarna gingen ze van alles proberen totdat ze de akkerbouw hadden ontstaan en de veeteelt. Doordat ze de akkerbouw hadden uitgevonden kregen ze meer eten en produceerden ze meer.
-
Doordat mensen op een bepaald moment ontdekten dat ze het graan zelf konden laten groeien door een deel van de geplukte graankorrels weer in de grond te stoppen werd zo de akkerbouw uitgevonden. Mensen hadden meer eten en ontdekten meer planten
-
De rivier Nijl is een van de grootste rivieren in de wereld en loopt door Egypte heen. Elk jaar overstroomde de Nijl. Als het eenmaal weg was lag er hele vruchtbare grond. Daarin zaaiden de boeren in Egypte graan en andere gewassen. Ze zagen dat het heel snel groeide daarom hadden ze meer om te produceren. Ze zagen hoe goed de Nijl was voor hun vruchtbare land en dat hadden ze allemaal te danken aan de Nijl.
-
In Nederland begon de landbouw ongeveer in 5000 v.C. in Zuid-Limburg. Daarna verspreide zich de landbouw heel langzaam. Pas 2000 jaar later was in heel Nederland een landbouwsamenleving ontstaan.
-
Om het water zo goed mogelijk te gebruiken legden de Egyptenaren damen, vijvers en kanalen aan. Met een sjadoef, een soort waterschep, schepten ze het water uit de kanalen op hun akkers. De vruchtbare grond en de irrigatie zorgden voor hoge opbrengsten in de landbouw.
-
Doordat boeren zoveel voedsel produceerden moest niet meer iedereen in de landbouw werken. Door het landbouwoverschot konden sommige met andere dingen bezighouden. Ze konden zich specialiseren in een ambacht, zoals pottenbakken, het maken van kleren of het bewerken van materiaal.
-
Boeren en ambachtslieden boden hun producten aan op de markt. Daar werd niet met geld betaald maar geruild. Als iemand iets wou kopen, moest hij met de verkoper onderhandelen totdat ze het met elkaar eens zijn. De markten stonden langs de Nijl, want mensen woonden daar heel dichtbij en met een bootje konden ze zo iets vervoeren. Door de handel ontstonden ook dorpen en daarvan steden.
-
De Egyptenaren dachten dat al het land van de Farao was. In ruil voor het gebruik van de grond moesten boeren belasting betalen. De boeren betaalden door de farao een deel van oogst te geven. De farao betaalde zijn ambtenaren en soldaten mee. Het was ook bedoeld voor noodvoorraad voor de bevolking als er een oogst mislukte en een hongersnood kwam. De boeren werkten ook voor de farao. Als de Nijl overstroomde hielpen de boeren met paleizen en piramides bouwen.
-
Rond 3400 v.C. bouwden boeren in Drenthe hunebedden als familiegraf. Hier in de hunebedden werden alle familieleden begraven en bij hun graf kregen ze ook spullen mee zoals: potten, hun eigen spullen en zelf gemaakten spullen. De naam hunebed komt van 'hunen' een oud woord voor reuzen.
-
In Egypte werd rond 3000 v.C. het hiërogliefenschrift uitgevonden. Dit schrift bestond uit kleine tekens die op stenen gesneden werden en zo konden sommige mensen het lezen. Bijvoorbeeld een hoofd dat stond voor het woord 'volk'. Het hiërogliefenschrift was een heel moeilijk schrift met veel verschillende tekens. Daarom ontstond er naast het hiërogliefenschrift, het hiëratischeschrift. Dit werd gebruikt voor de administratie in paleizen en tempels en voor brieven.
-
Door de welvaart nam de bevolking toe. Sommige dorpen groeiden zelfs uit tot steden. Er ontstond een landbouwstedelijke samenleving. De meeste mensen woonden nog op het plateland, maar een deel van de bevolking woonde in steden. In de steden was veel handel en ambacht.
-
Rond 3000 v.C. veroverde koning Narmer Boven en Beneden Egypte. Hierdoor werd Egypte één land met één koning. Egyptenaren noemde hun koning een farao. Narmer liet op de grens van Boven en Beneden Egypte een hoofdstad bouwen 'Memphis'. Later werd de hoofdstad Thebe.
-
Zodra een farao aan de macht kwam begonnen ze voor de farao een graf en een dodentempel te maken. Vanaf 2650 v.C. lieten de farao's piramides bouwen om in begraven te worden. Bij de hoofdstad Memphis staat een 146,5 meter piramide. Aan de piramides ko je goed zien dat de Egyptenaren goed waren in organiseren en technieken beheersten. Farao Toetanchamon bouwden geen piramides meer en de latere farao's ook niet.
-
In 2545 v.C. werd er op de vlakte van Gizeh een piramide gebouwd. De Egyptenaren deden er twintig jaar over om de piramide te bouwen. In die twintig jaar regeerde farao Cheops nog. De piramide is 230 meter breed, 146,5 meter hoog en bevat 2,3 miljoen blokken kalksteen. Een blok weegt 2500 kilo. Dus de Egyptenaren moesten twintig jaar lang, zeven dagen in een week, 10 uur per dag werken om al die blokken te stapelen.
-
In de wetenschap van de Egyptenaren was vooral gericht op het oplossen van problemen die ze in de praktijk tegenkwamen. Ze wisten veel van gesteenten en mineralen. Die kennis hadden ze nodig van het maken van monumenten en verf. Meetkunde was ook heel erg belangrijk bij het bouwen van piramides. Op een papyrusblad uit 1650 v.C. staat een wiskundige berekening van het oppervlak en de hoeken van een piramide.
-
Rond 1500 v.C. komt farao Toetanchamon aan de macht. Hij begon aan de expansie van Egypte. Hij versloeg met zijn beroepsleger delen van Syrië. Hij versloeg ook de Nubiërs. Hij stierf vrij snel, al op zijn 19e jaar. Hij was opgegroeid in de stad Amarna in Egypte. De opvolger was een hogepriester die heette Ay.
