Schermafbeelding 2025 07 31 145035

SCHOOLTIJD

  • Period: to

    FYSIEKE GROEI: lagere school

    relatief rustige periode in groei
    lichaam wordt gespierder en krachtiger
    -jongens meer spier
    -meisjes meer vet
    botten worde harder
    grote flexibiliteit
    nachtelijke groeipijn
    individuele verschillen
  • Period: to

    Concreet operationeel stadium - Piaget

    7-12 JAAR
    actief en juist gebruik van logisch denken bij concrete problemen
    denken is ook meer felxibel en beter georganiseerd
    het blijft nog wel vastzitten aan een concrete fysieke realiteit
    - geen inzciht in abstracte of hypothetische vragen
    -geen formele logica
  • Period: to

    MOTORISCHE ONTW.: schooltijd

    nieuwe grofmotorische ontw.: fietsen, tekenen, zwemmen, touwtjespirng, muziek, ...
    grofmotorisch: jongens meisjes
    nieuwe motorische vaardigheden reflecteren vooruitgang in: flexibiliteit, evenwicht, behendigheid en kracht
    ook beter infoverwerking: relevant focus richten, kortere reactietijd, anticiperen
    gedreven vanuit hersenontwikkeling fysieke competentie heeft voordelen op sociaal-emotioneel vlak: populariteit/zelfbeeld
    "biobanding"= indeling obv lichamelijke maturiteit bij sport
  • Period: to

    COGNITIEVE ONTW.: infoverwerkings perspectief

    Hersenontw.- vooruitgang cogn. functies
    PFC-connecties verdere hersengebieden, efficient coördineren v versch. neurale netwerken -vooruitgang in diverse executieve functies
    werkgeheugen verbetert
    metageheugen beter → gebruik van geheugenstrategien="mnemoniek"
    cultureel bepaald
    kan getraind worden
    info LTgeheugen neemt toe
    beter georganiseerd in uitgebreide hiërarch. structured net
    meer weten maakt nieuwe info meer betekenisvol +makkelijker op te slaan/roepen
    wisselwerking: kennis en mnemoniek
  • Period: to

    EMOTIONELE ONTW.

    geavanceerd inzicht in emoties
    -ook interne toestanden
    -samenhang denken en voelen
    -gemengde emoties
    inzicht voorspelt sociale competentie en status in de groep van leeftijdsgenoten
    taalvaardigheid en executieve functies bevorderen emotieregulatie
    - zowel probleemgericht als emotiegerichte strategieën
    - goede emotieregulatie draagt bij tot emotionele 'self efficacy' en positief zelfbeeld
  • Period: to

    ZELF ONTW.

    Vereenzelvig met innerlijk psych. kenmerken
    meer gedifferentieerd zelfbeeld
    "sociale vergelijking"=nieuw
    vooral anderen die op relevante punten op kind zelf lijken
    vergelijking kan: op- neer- waarts (sterke neiging tot opwaarts)
    belangrijke evoluties rond zelfwaardering
    neemt toe doorheen schooltijd
    en ook meer gedifferentieerd: specifieke competentie beleving, globale zelfwaardering
    gelinkt aan cycli van succes en mislukking
    realistisch zelfbeeld is van belang
    ouders en leerkrachten bijdragen
  • Period: to

    MORELE ONTW.: Piaget: beginnende cooperatie

    7 - 10 JAAR
    -regels zijn formeel en gedeeld
    -nog steeds onveranderlijk
    -bij straf ernst wandaad en intentionaliteit in rekening gebracht
    ! later evidentie voor notie van intentionaliteit al VANAF 3 JAAR!

    ander oordeel als info over intentie gegeven wordt
  • Period: to

    RELATIONELE ONTW.: keuze van vrienden

    "nabijheid en similariteit" spelen een rol + "aanvaardig en verwerping"
    gemeten adhv "nominaties"= 'wie vind je de leukste?'
    vanuit combinatie 4 groepen
    - populair
    -controversieel
    -verworpen
    -genegeerd
    groepen verschillen in dimensies van "SP, sociale preferentie" en "SI, sociale impact"
    SP= verschil tss pos en neg nominatis
    SI= som van pos en neg nominaties
    hangt samen met "sociale competentie"
    zie flashcard "informatie verwerkingsmodel"
    meestal vrienschappen met eigen geslacht
  • Period: to

    RELATIONELE ONTW.: relatie met peers

    relatie met leeftijdsgenoten worden belangrijker
    verschillende soorten peer ervaringen
    -dyadisch= vriendschappelijk
    -groepsniveau= peer status
    overwegend interactie tussen kinderen van zelfde gender
    -universeel
    -soms korte "cross gender" interacties
    -soms ook negatieve stereotypering van andere gender
    vriendschappen worden steeds belangrijker
    "beste vriend(in)"
    basis van vriendschappen wijzigt over de leeftijd
  • Period: to

    PESTEN

    "pesten"= sommige kinderen zijn mikpunt van herhaalde intentioenel agressie door peers
    -varia aan vormen
    niet alleen face to face ook online= "cyberpesten"
    RISICO LOPERS:
    - passieve slachtoffers:
    kleiner, zwakker, fysiek en psych. passief, laag zelfwaardegevoel, gemakkelijke prooi
    -agressieve slachtoffers:
    zwakker emotieregulatie, voelen zich snel uitgedaagd, kort lontje, stellen zelf veel negatief gedrag naar andere toe
  • Period: to

    GENDERIDENTITEIT ONTW.

    meestal is er gendereuforie
    ontevredenheid wordt wel vaker geuit door meisjes: door hogere maatschappelijke belang van aantal typische mannelijke kenmerken + terughoudendheid bij jongens om cross gender interesse te uiten + meer druk tot genderconform gedrag bij jongens
    onteverenheid als ervaren druk hangen samen met onveilige hechting!
    "typicaliteit"(=mate van similariteit met eigen gender en met ander gender) inschatting van beide genders
  • Period: to

    RELATIONELE ONTW. : ouder kind relatie

    groeiende zelfstandigheid gaat gepaard met toenemende co-regulatie
    -ouders geven globale richtlijnen
    -kind bepaalt eigen gedrag
    minder tijd met ouders, maar ze blijven wel essentiele steunpilaren
    sibling zijn ook van belang
    -steun, kameraadschap
    -conflict, rivaliteit
  • CPS: seriatie

    CPS: seriatie

    "seriatie"= vaardigheid om items te ordenen op kwanitatieve dimensies
    "transitieve inferentie"= mentale seriatie
  • CPS: classificatie

    CPS: classificatie

    TSS 7-10JAAR
    worden kinderen succescol in klasse-inclusie problemen
    bewust van classificatiehierarchie= vermogen om te focussen op relatie tussen algemene en specifieke categorien
    door toenemende classificatievaardigheid interesse in verzameling
  • CPS: conservatie

    CPS: conservatie

    VERSCHILLENDE LEEFTIJDEN VANAF 6 JAAR
    gemiddeld 8 JAAR
    "conservatie"= inzicht dat kwaniteit niet gerelateerd is aan fysieke verschijning
    mogelijk gemaakt door
    -capaciteit tot "decentratie"= tegelijk verschillenden aspecten van een situatie focussen en ze met elkaar in verband brengen
    -aandacht voor "transformaties"
    -"reversibiliteit" in denken= capaciteit om mentaal een aantal stappen te doorlopen en ze daarna in omgekeerde volgorde te herhalen
  • CPS: spatiaal redeneren

    CPS: spatiaal redeneren

    lagereschoolkinderen hebben een accurater ruimtelijk inzicht dan kleuters
    mentale representatie van een ruimte= cognitieve landkaart
    vanaf 9 jaar beter
    tussen 10 en 12 JAAR inzicht in betekenis van schaal
    culturele verschillen

    Piaget ging ervan uit dat hersenontwikkeling in combinatie met voldoende rijke ervaringen voor universeel traject zorgden MAAR: …
    sterke beïnvloed door cultuur en scholing dan gedacht
    relevante dagelijkse activiteiten
    formele en informele vormen van scholing
  • Period: to

    MORELE ONTW.: Piaget: autonome cooperatie

    VANAF 10+ JAAR
    -inzicht dat regels door mensen gemaakt zijn
    -kunnen veranderen indien men het eens is